darwins tubercule 1-2013 1933Momenteel ben ik aan een nieuw werkstuk bezig en daarvoor doe ik onderzoek naar de verschillende vormen van het menselijke oor. Terwijl ik foto’s en schetsen van mijn eigen oor vergeleek met die van andere mensen kwam ik erachter dat niet iedereen dezelfde knobbels boven op de buitenkant van zijn oren heeft als ik. Mijn zoontje heeft ze ook, maar mijn partner niet.

 

Toen de Britse beeldhouwer Thomas Woolner in 1847 aan zijn beeld van Puck uit A Midsummer Night’s Dream werkte, gaf hij hem puntoren. Tijdens Woolners onderzoek naar vorm van mensen- en apen-oren kwam hij tot de conclusie dat een klein percentage mensen een knobbel in het kraakbeen van de buitenste helix op hun oor hebben.

 

In 1868 poseerde Charles Darwin, na lang aandringen van de wetenschappelijke wereld, voor Woolner en bleken beiden buitengewoon goed met elkaar op te kunnen schieten. Terwijl Woolner aan Darwins buste werkte, ondervroeg Darwin hem over zijn kunstenaars visie over de menselijke gelaatsuitdrukkingen. Zo kwam hun gesprek op oren en Woolner deelde zijn ondervindingen hierover met Darwin. Deze identificeerde deze kleine bobbels direct als een overblijfsel van de tijd dat onze verre voorouders nog gepunte oren hadden en nam deze observatie op in zijn beroemde boek ‘The Descent of Man’ uit 1871. Sindsdien worden deze bobbeltjes ‘Woolnerian tip’ of ‘Darwins tubercule’ genoemd, het blijkt dat ongeveer 10% van de menselijke bevolking dit atavistische trekje vertoont.

 

Lees ook: Lange ringvingers en De oorlel.